De val
Als ik door de nieuwe woonwijk op weg naar huis skate breekt de maan door de wolken. Het is een mooie ronde heldere maan. Ik skate verder over het bedrijventerrein, langs de volkstuinen, waarbij ik oppas omdat het op sommige plaatsen erg donker is op het fietspad en ik geen zicht heb op eventuele hobbels in het wegdek. Ik kom langs het terrein van de kazerne dat er om deze tijd, rond kwart over twaalf, altijd spookachtig verlicht en verlaten eruitziet.
Dan kies ik het paadje langs de tramhalte. Meestal rijd ik om de tramhalte heen en rijd dan over het brede trottoir van mijn eigen straat naar huis. Ik steek voorzichtig de tramrails over om niet te vallen. Dan ga ik het laatste stukje het schuin aflopende en hobbelige paadje af. Ik ben bijna thuis.
Dan kom ik ten val.
Een opstaande stoeptegel maakt dat ik mijn evenwicht verlies en recht naar voren val. Ik probeer mijn evenwicht te bewaren en mezelf tegen te houden met mijn handen. Ik heb teveel vaart. Mijn hoofd en neus slaan tegen de stoeptegels. Ik voel bloed uit mijn neus komen. Ik blijf zitten op mijn knieën en handen en trek mijn hoofd in op het bloeden van mijn neus te doen ophouden. Zo blijf ik enige tellen, in deze vernederende houding, op de stoep zitten. Een paar Marokkaanse jongens staan een eindje verderop bij een auto. Een jongen vraagt of hij me moet helpen. Ik roep dat ik alleen maar een bloedneus heb. Als het bloeden minder is geworden sta ik op. Ik draag zorg dat ik geen bloed mors op mijn lichte broek. Ik loop langzaam richting huis. De andere jongen vraagt of ik een doek nodig heb. Ik ben minder dan vijftig meter van mijn voordeur. Ik bedank hem en zeg dat het niet nodig is, dat ik bijna thuis ben. Ik denk nog steeds dat ik enkel een bloedneus heb. Ik zie er niet uit, dat voel ik, maar echt veel pijn voel ik niet. Mijn handen zitten onder het bloed en mijn gezicht ook. Ik zoek de sleutel in mijn tas en heb even moeite met het vinden van het sleutelgat. Er brandt volop licht in huis. Mijn vrouw is nog op. Ik roep dat ze niet moet schrikken. Zo kom ik binnen. Mijn vrouw helpt me mezelf schoon te maken. Dan kijk ik in de spiegel in het toilet. Mijn voorhoofd en mijn neus zitten onder het bloed.
Dan kies ik het paadje langs de tramhalte. Meestal rijd ik om de tramhalte heen en rijd dan over het brede trottoir van mijn eigen straat naar huis. Ik steek voorzichtig de tramrails over om niet te vallen. Dan ga ik het laatste stukje het schuin aflopende en hobbelige paadje af. Ik ben bijna thuis.
Dan kom ik ten val.
Een opstaande stoeptegel maakt dat ik mijn evenwicht verlies en recht naar voren val. Ik probeer mijn evenwicht te bewaren en mezelf tegen te houden met mijn handen. Ik heb teveel vaart. Mijn hoofd en neus slaan tegen de stoeptegels. Ik voel bloed uit mijn neus komen. Ik blijf zitten op mijn knieën en handen en trek mijn hoofd in op het bloeden van mijn neus te doen ophouden. Zo blijf ik enige tellen, in deze vernederende houding, op de stoep zitten. Een paar Marokkaanse jongens staan een eindje verderop bij een auto. Een jongen vraagt of hij me moet helpen. Ik roep dat ik alleen maar een bloedneus heb. Als het bloeden minder is geworden sta ik op. Ik draag zorg dat ik geen bloed mors op mijn lichte broek. Ik loop langzaam richting huis. De andere jongen vraagt of ik een doek nodig heb. Ik ben minder dan vijftig meter van mijn voordeur. Ik bedank hem en zeg dat het niet nodig is, dat ik bijna thuis ben. Ik denk nog steeds dat ik enkel een bloedneus heb. Ik zie er niet uit, dat voel ik, maar echt veel pijn voel ik niet. Mijn handen zitten onder het bloed en mijn gezicht ook. Ik zoek de sleutel in mijn tas en heb even moeite met het vinden van het sleutelgat. Er brandt volop licht in huis. Mijn vrouw is nog op. Ik roep dat ze niet moet schrikken. Zo kom ik binnen. Mijn vrouw helpt me mezelf schoon te maken. Dan kijk ik in de spiegel in het toilet. Mijn voorhoofd en mijn neus zitten onder het bloed.
Reacties