Mishandeling
Op zaterdag probeer ik mijn nieuwe fiets uit. Het loopt tegen de avond en de schemer valt in. Op de nieuwe fiets zit geen licht dus ik moet voor donker thuis zijn. Voordat de straatlantaarns aangaan. Ik ben op bezoek in Groningen en rijdt in de richting van Bedum.
Het is een mooie zonnige avond. De zon staat laag. Aan de avondhemel hangt een grote oranje luchtballon die langzaam nar beneden daalt om ergens achter de horizon in een weiland te landen. Ik kruis de snelweg, over het viaduct en ben buiten de stadsring.
Het Boterdiep is gedeeltelijk afgezet en daardoor rijd ik over het fietspad dwars door Beijum, een nieuwbouwwijk aan de noordkant van Groningen. Vroeger legde ik deze weg regelmatig af op weg naar het verpleeghuis waar mijn jongere zus werd verpleegd. Sinds haar overlijden heb ik dit pad niet meer gefietst. Het voelt vreemd en tegelijk vertrouwd aan hier te fietsen.
Na deze omweg keer ik terug richting het Boterdiep en nader Zuidwolde. In het dorp zie ik een stel in een blauwgrijze Volvo afscheid nemen. Op straat staat een familie, een man met kortgeknipt aar, de bestuurder, en een blonde vrouw zitten in de auto. Een andere auto wil er langs maar de weg is geblokkeerd. De bestuurder van een andere auto, ook een blonde vrouw, kijkt geïrriteerd omdat ze er niet langs kan komen. Ik wurm me op mijn fiets door het gezelschap, volg de weg naar links en kom uit bij het Boterdiep. Vlakbij de brug midden in het dorp.
Aan de overkant is Moeke Vaatstra, een uitspanning waar mijn oudere zus vorig jaar haar zestigste verjaardag heeft gevierd met een high tea. Nu is het zo te zien gesloten. Er is blijkbaar geen reden om de tent op zaterdagavond open te houden. Ik rijd een rondje op het asfalt voor Moeke Vaatstra en dan zie ik aan de overkant van de brug dezelfde blauwgrijze Volvo die ik even eerder heb gepasseerd.
Er schuin achter staat een stilstaande scooter. Ook de Volvo staat stil. De bestuurder van de scooter heeft een grote fietsketting in de hand en met grote gebaren slaat hij beide ruiten aan de kant van de bestuurder in. Even sta ik perplex maar dan rijd ik naar de plek des onheils om te zien of ik kan helpen.
Aan de overkant zet ik mijn fiets tegen een heg en loop naar de drie personen toe. De twee inzittenden van de Volvo hebben de scooterrijder vast, in zijn hand nog de ketting. De vrouw stuurt de man weg en probeert de scooterrijder te kalmeren. Ik weet niet goed wat ik moet doen. Even ben ik bang dat de scooterrijder ineens een mes zal trekken om zich te verdedigen. Maar hij is al enigszins gekalmeerd. Hij wil weg, wil geen politie er bij. Dan geeft de bestuurder van de Volvo mij ongezien de sleutels van de scooter in bewaring. Nu pas zie ik dat zijn gezicht onder het bloed zit en even denk ik dat hij een klap met de fietsketting heeft gehad.
Ondertussen komen van alle kanten omstanders toegestroomd. De politie en een ambulance zijn gebeld. Plots valt de bestuurder op de grond. Is hij zodanig gewond dat hij niet meer op zijn benen kan staan of speelt hij toneel? Ik weet het niet. Ondertussen wordt het snel donker en mijn fiets heeft geen licht. Ik besluit de politie en de ambulance niet af te wachten. Zoder gezien te worden geef ik de sleutels van de scooter door aan een omstander. Ook schrijf ik voor een andere omstander mijn telefoonnummer op. Als getuige.
De scooterrijder wil weten waar zijn sleutels zijn. 'Bij de politie', antwoordt één van de omstanders streng. De bestuurder van de Volvo ligt nog steeds op het asfalt. De scooterrijder begint te verklaren dat hij last heeft van een ziekte. Hij is ineens heel zielig. Of doet heel zielig om medelijden op te wekken. Treurig eigenlijk hoe iemand zich niet in de hand kan houden.
Ondertussen valt de avond. Ik heb geen licht op mijn fiets. Dus verlaat ik de plaats des onheils en rijd naar huis. Een paar uur later word ik gebeld. De politie. Ik geef een getuigenverklaring af. De man met zijn hoofd onder het bloed blijkt gelukkig niet ernstig gewond te zijn. Zijn wonden zijn in het ziekenhuis gehecht.
Het is een mooie zonnige avond. De zon staat laag. Aan de avondhemel hangt een grote oranje luchtballon die langzaam nar beneden daalt om ergens achter de horizon in een weiland te landen. Ik kruis de snelweg, over het viaduct en ben buiten de stadsring.
Het Boterdiep is gedeeltelijk afgezet en daardoor rijd ik over het fietspad dwars door Beijum, een nieuwbouwwijk aan de noordkant van Groningen. Vroeger legde ik deze weg regelmatig af op weg naar het verpleeghuis waar mijn jongere zus werd verpleegd. Sinds haar overlijden heb ik dit pad niet meer gefietst. Het voelt vreemd en tegelijk vertrouwd aan hier te fietsen.
Na deze omweg keer ik terug richting het Boterdiep en nader Zuidwolde. In het dorp zie ik een stel in een blauwgrijze Volvo afscheid nemen. Op straat staat een familie, een man met kortgeknipt aar, de bestuurder, en een blonde vrouw zitten in de auto. Een andere auto wil er langs maar de weg is geblokkeerd. De bestuurder van een andere auto, ook een blonde vrouw, kijkt geïrriteerd omdat ze er niet langs kan komen. Ik wurm me op mijn fiets door het gezelschap, volg de weg naar links en kom uit bij het Boterdiep. Vlakbij de brug midden in het dorp.
Aan de overkant is Moeke Vaatstra, een uitspanning waar mijn oudere zus vorig jaar haar zestigste verjaardag heeft gevierd met een high tea. Nu is het zo te zien gesloten. Er is blijkbaar geen reden om de tent op zaterdagavond open te houden. Ik rijd een rondje op het asfalt voor Moeke Vaatstra en dan zie ik aan de overkant van de brug dezelfde blauwgrijze Volvo die ik even eerder heb gepasseerd.
Er schuin achter staat een stilstaande scooter. Ook de Volvo staat stil. De bestuurder van de scooter heeft een grote fietsketting in de hand en met grote gebaren slaat hij beide ruiten aan de kant van de bestuurder in. Even sta ik perplex maar dan rijd ik naar de plek des onheils om te zien of ik kan helpen.
Aan de overkant zet ik mijn fiets tegen een heg en loop naar de drie personen toe. De twee inzittenden van de Volvo hebben de scooterrijder vast, in zijn hand nog de ketting. De vrouw stuurt de man weg en probeert de scooterrijder te kalmeren. Ik weet niet goed wat ik moet doen. Even ben ik bang dat de scooterrijder ineens een mes zal trekken om zich te verdedigen. Maar hij is al enigszins gekalmeerd. Hij wil weg, wil geen politie er bij. Dan geeft de bestuurder van de Volvo mij ongezien de sleutels van de scooter in bewaring. Nu pas zie ik dat zijn gezicht onder het bloed zit en even denk ik dat hij een klap met de fietsketting heeft gehad.
Ondertussen komen van alle kanten omstanders toegestroomd. De politie en een ambulance zijn gebeld. Plots valt de bestuurder op de grond. Is hij zodanig gewond dat hij niet meer op zijn benen kan staan of speelt hij toneel? Ik weet het niet. Ondertussen wordt het snel donker en mijn fiets heeft geen licht. Ik besluit de politie en de ambulance niet af te wachten. Zoder gezien te worden geef ik de sleutels van de scooter door aan een omstander. Ook schrijf ik voor een andere omstander mijn telefoonnummer op. Als getuige.
De scooterrijder wil weten waar zijn sleutels zijn. 'Bij de politie', antwoordt één van de omstanders streng. De bestuurder van de Volvo ligt nog steeds op het asfalt. De scooterrijder begint te verklaren dat hij last heeft van een ziekte. Hij is ineens heel zielig. Of doet heel zielig om medelijden op te wekken. Treurig eigenlijk hoe iemand zich niet in de hand kan houden.
Ondertussen valt de avond. Ik heb geen licht op mijn fiets. Dus verlaat ik de plaats des onheils en rijd naar huis. Een paar uur later word ik gebeld. De politie. Ik geef een getuigenverklaring af. De man met zijn hoofd onder het bloed blijkt gelukkig niet ernstig gewond te zijn. Zijn wonden zijn in het ziekenhuis gehecht.
Reacties